Isaiah 37

1En het geschiedde, als de koning Hizkia dat hoorde, zo scheurde hij zijn klederen, en bedekte zich met een zak, en ging in het huis des Heeren.
 dat hoorde, Te weten die woorden, die Rabsake gesproken had.
,
 scheurde Zie boven Isa 36:22 , en 2Ki 19:1 .
,
 ging in het huis Te weten om aldaar zijn gebed voor den Heere op te offeren.
2Daarna zond hij Eljakim, den hofmeester, en Sebna, den schrijver, en de oudsten der priesteren, met zakken bedekt, tot Jesaja, den profeet, den zoon van Amoz; 3En zij zeiden tot hem: Alzo zegt Hizkia: Deze dag is een dag der benauwdheid, en der schelding, en der lastering; want de kinderen zijn gekomen tot aan de geboorte, en er is geen kracht om te baren.
 Deze dag Dat is, dit is de tijd in welken ik en mijn volk zijn in grote benauwdheid, vrezende de belegering en verwoesting dezer stad.
,
 een dag der benauwdheid, Te weten in welken de Assyriërs ons zeer benauwen en lelijk schelden.
,
 der lastering; In welken de Assyriërs den Heere lelijk lasteren en schelden.
,
 aan de geboorte, Hebreeuws, tot aan de breuk. Gelijke manier van spreken zie Hos 13:13 .
,
 er is geen kracht Dat is, wij zijn in het uiterste gevaar, waaruit wij onszelven niet kunnen redden.
4Misschien zal de Heere, uw God, horen de woorden van Rabsake, denwelken zijn heer, de koning van Assyrië, gezonden heeft, om den levenden God te honen, en te schelden met woorden, die de Heere, uw God, gehoord heeft; hef dan een gebed op voor het overblijfsel, dat gevonden wordt.
 horen de woorden Dat is, inacht nemen, en derhalve staat het te hopen dat Hij de Assyriërs, vanwege hun godslasterlijke woorden, zal plagen en straffen.
,
 voor het overblijfsel, Te weten van het volk Gods. De tien stammen waren alrede naar Assyrië gevoerd, ook waren er alrede enige vaste steden in Juda door de Assyriërs ingenomen, daar waren er nog weinig overgebleven.
5En de knechten van den koning Hizkia kwamen tot Jesaja. 6En Jesaja zeide tot hen: Zo zult gijlieden tot uw heer zeggen: Zo zegt de Heere: Vrees niet voor de woorden, die gij gehoord hebt, waarmede Mij de dienaars des konings van Assyrië gelasterd hebben.
 voor de woorden, Hebreeuws, voor het aanschijn der woorden.
,
 de dienaars Hebreeuws, jongens; dat is, de knechten, de dienaars. Alzo wordt Jozua genoemd een jongen van Mozes, ofschoon hij al ver tot zijne jaren gekomen was. Zie Gen 22:5 , en Exo 33:11 .
7Zie, Ik zal een geest in hem geven, dat hij een gerucht horen zal, en weder in zijn land keren; en Ik zal hem door het zwaard in zijn land vellen.
 door het zwaard Te weten door het zwaard zijner zonen. Zie onder vs.38.
8Zo kwam Rabsake weder, en hij vond den koning van Assyrië strijdende tegen Libna; want hij had gehoord, dat hij van Lachis vertrokken was.
 Libna; Zie van deze stad de aantekening 2Ki 8:22 .
,
 Lachis Waar Rabsake den koning gelaten had, en vanwaar deze hem naar Jeruzalem gezonden had. Zie boven Isa 36:2 . En zie van Lachis breder 2Ki 14:19 .
9Als hij nu hoorde van Tirhaka, den koning van Cusch, zeggen: Hij is uitgetogen, om tegen u te strijden; toen hij zulks hoorde, zo zond hij weder boden tot Hizkia, zeggende:
 hij nu Te weten de koning van Assyrië.
,
 hoorde van Tirhaka, Zie boven vs.7.
,
 zeggende En hun ook brieven medegevende, van denzelfden inhoud; zie vs.14.
10Zo zult gijlieden spreken tot Hizkia, den koning van Juda, zeggende: Laat u uw God niet bedriegen, op Welken gij vertrouwt, zeggende: Jeruzalem zal in de hand des konings van Assyrië niet gegeven worden. 11Zie, gij hebt gehoord, wat de koningen van Assyrië aan alle landen gedaan hebben, die verbannende; en zoudt gij gered worden?
 verbannende; Dat is, ten uiterste toe verdervende; zie Deu 2:34 .
12Hebben de goden der volken die mijn vaders verdorven hebben, dezelven gered, als Gozan, en Haran, en Rezef, en de kinderen van Eden, die in Telasser waren?
 mijn vaders Dat is, mijne voorouders of voorzaten.
13Waar is de koning van Hamath, en de koning van Arpad, en de koning der stad Sefarvaim, Hena en Ivva?
 Hamath, Zie Num 13:21 .
,
 Ivva? Zie de aantekening 2Ki 17:24 .
14Als nu Hizkia de brieven uit der boden hand ontvangen, en die gelezen had, ging hij op in het huis des Heeren; en Hizkia breidde die uit voor het aangezicht des Heeren.
 de brieven Welke de boden van den koning van Assyrië hem brachten, in welke geschreven stond hetzelfde dat zijne afgezondenen hem alrede geboodschapt hadden.
15En Hizkia bad tot den Heere, zeggende: 16O Heere der heirscharen, Gij, God van Israël, Die tussen de cherubim woont! Gij Zelf, Gij alleen zijt de God van alle koninkrijken der aarde; Gij hebt den hemel en de aarde gemaakt!
 tussen Zie Exo 25:22 ; Num 7:89 ; 2Sa 6:2 ; 2Ki 19:15 ; Psa 80:2 , en de aantekening aldaar.
17O Heere! neig Uw oor en hoor, Heere! doe Uw ogen open, en zie; en hoor al de woorden van Sanherib, die gezonden heeft om den levenden God te honen.
 die gezonden Zo door Rabsake als door zijne brieven.
18Waarlijk, Heere! hebben de koningen van Assyrië al de landen, mitsgaders derzelver landerijen verwoest;
 al de landen, 2Ki 19:17 staat: de heidenen en hun land verwoest.
19En hebben hun goden in het vuur geworpen; want zij waren geen goden, maar het werk van mensenhanden, hout en steen; daarom hebben zij die verdorven. 20Nu dan, Heere, onze God, verlos ons uit zijn hand, zo zullen alle koninkrijken der aarde weten, dat Gij alleen de Heere zijt. 21Toen zond Jesaja, de zoon van Amoz, tot Hizkia, om te zeggen: Alzo zegt de Heere, de God Israëls: Dat gij tot Mij gebeden hebt tegen Sanherib, den koning van Assyrië, heb Ik gehoord.
 heb Ik gehoord Dit is hier ingevoegd uit 2Ki 19:20 .
22Dit is het woord, dat de Heere over hem gesproken heeft: De jonkvrouw, de dochter van Sion, veracht u, zij bespot u, de dochter van Jeruzalem schudt het hoofd achter u.
 de dochter van Sion, Dat is, de inwoners der stad Jeruzalem, die de vreemden nog niet geschonden hadden. Zie 2Ki 19:21 .
,
 schudt Tot een teken van verachting; zie Psa 22:8 .
23Wien hebt gij gehoond, en gelasterd, en tegen Wien hebt gij de stem verheven, en uw ogen omhoog opgeheven? Tegen den Heilige Israëls! 24Door middel uwer dienstknechten hebt gij den Heere gehoond, en gezegd: Ik heb met de menigte mijner wagenen beklommen de hoogte der bergen, de zijden van Libanon; en ik zal zijn hoge cederbomen en zijn uitgelezen dennebomen afhouwen; en zal komen tot zijn uiterste hoogte, in het woud zijns schonen velds.
 uwer dienstknechten 2Ki 19:23 staat: Uwer boden.
25Ik heb gegraven en de wateren gedronken; en ik heb met mijn voetzolen alle rivieren der belegerde plaatsen verdroogd.
 gegraven Te weten waterputten.
,
 de wateren gedronken; Daar staat 2Ki 19:24 :vreemde wateren. Zie de aantekening aldaar.
26Hebt gij niet gehoord, dat Ik zulks lang te voren gedaan heb, en dat van de oude dagen af geformeerd heb? Nu heb Ik dat doen komen, dat gij zoudt zijn, om de vaste steden te verstoren tot woeste hopen.
 zulks lang Te weten de onderdrukking der volken, die gij nu uzelven toeschrijft.
,
 geformeerd Dat is, besloten heb te doen; vergelijk 2Ti 1:9-10 .
,
 dat gij zoudt zijn, Dat is, dat Ik u gebruiken zou om, enz.
27Daarom waren haar inwoners handeloos, zij waren verslagen en beschaamd; zij waren als het gras des velds en de groene grasscheutjes, als het hooi der daken, en het brandkoren, eer het overeind staat.
 handeloos, Hebreeuws, korthandig; dat is, zij hebben geen macht gehad om u tegenstand te doen, zijnde alsof hun de handen waren afgehouwen geweest.
,
 der daken, Dat is, dat op de daken wast.
,
 het brandkoren, Hetwelk dor en verbrand is, eer het in de aren schiet. Hebreeuws, brand.
28Maar Ik weet uw zitten, en uw uitgaan, en uw inkomen, en uw woeden tegen Mij.
 Ik weet Dat is, o Sanherib, Ik weet al uwe aanslagen.
29Om uw woeden tegen Mij, en dat uw woeling voor Mijn oren opgekomen is, zo zal Ik Mijn haak in uw neus leggen, en Mijn gebit in uw lippen, en Ik zal u doen wederkeren door dien weg, door denwelken gij gekomen zijt.
 Mijn haak Een verbloemde rede, genomen van de vissers; te kennen gevende dat God de allerkwaadste en ongebondenste vijanden zijner kerk in den toom houden, besturen en bedwingen kan, dat zij hun boos voornemen niet kunnen uitvoeren.
30En dat zij u een teken, dat men in dit jaar, wat van zelf gewassen is, eten zal, en in het tweede jaar, wat daarvan weder uitspruit; maar zaait in het derde jaar, en maait, en plant wijngaarden, en eet hun vruchten.
 een teken, Te weten, van hetgeen ik straks gezegd heb.
,
 gewassen is, Omdat zij hun land niet hadden kunnen bouwen, vanwege de inlegeringen en doortochten der Assyriërs in het Joodse land.
,
 wat daarvan Dat is, de vruchten, die in dit jaar weder vanzelf wassen zullen. Hieruit nemen sommigen af dat dit een sabbat of rustjaar geweest is, in hetwelk de Israëlieten het land niet bouwde. Zie Lev 25:5 , Lev 25:20 .
31Want het ontkomene, dat overgebleven is van het huis van Juda, zal wederom nederwaarts wortelen, en het zal opwaarts vrucht dragen. 32Want van Jeruzalem zal het overblijfsel uitgaan, en het ontkomene van den berg Sion; de ijver des Heeren der heirscharen zal dit doen.
 het overblijfsel Het overblijfsel der Joden zal uitgaan naar zijn land en andere plaatsen, hetwelk zij tevoren niet gedaan hadden uit vrees der Assyriërs.
33Daarom, zo zegt de Heere van den koning van Assyrië: Hij zal in deze stad niet komen, noch daar een pijl inschieten; ook zal hij met geen schild daarvoor komen, en zal geen wal daartegen opwerpen.
 ook zal hij Hieruit is af te nemen dat Sanherib voor Jeruzalem niet gekomen is om die stad te belegeren.
34Door den weg, dien hij gekomen is, door dien zal hij wederkeren; maar in deze stad zal hij niet komen, zegt de Heere. 35Want Ik zal deze stad beschermen, om die te verlossen, om Mijnentwil, en om Davids, Mijns knechts wil.
 om Davids, Dat is, vanwege de belofte, die Ik David gedaan heb. Zie 1Ki 11:12-13 .
36Toen voer de engel des Heeren uit, en sloeg in het leger van Assyrië honderd vijf en tachtig duizend. En toen zij zich des morgens vroeg opmaakten, ziet, die allen waren dode lichamen.
 uit, en sloeg Te weten uit den hemel.
,
 in het leger Zie 2Ki 19:35 , met de aantekening.
,
 dode lichamen Hebreeuws, dode dode lichamen. Want het Hebreeuwse peger betekent alleen een dood lichaam en daar wordt nog dood bijgevoegd. Het is alsof men zeide: een dood aas.
37Zo vertrok Sanherib, de koning van Assyrië, en toog henen, en keerde weder; en hij bleef te Nineve.
  Nineve Dit was in die tijden de hofstad of residentieplaats van de koningen van Assyrië.
38Het geschiedde nu, als hij in het huis van Nisroch, zijn god, zich nederboog, dat Adramelech en Sarezer, zijn zonen, hem met het zwaard versloegen; doch zij ontkwamen in het land van Ararat; en Esar-haddon, zijn zoon, werd koning in zijn plaats.
 hem met het zwaard Te weten eer er vijf en vijftig dagen vervlogen waren, nadat zijn leger van den engel geslagen was, gelijk enigen afnemen uit Tob.1:24
,
 in het land Dat is, in groot Armenië. Zie Gen 8:4 .
,
  Esar-haddon, Anders genoemd Asnappar; Ezr 4:10 ; anders ook Sardanapalus, zo sommigen menen, maar is onzeker.
Copyright information for DutSVVA